Vorige week lag ik er weer. Met trillende handen en rode vlekken in mijn hals van de zenuwen. De tandartsstoel. Ik weet nog goed hoe bang ik als kind was voor deze tweejaarlijkse bezoekjes. Meestal verstopte ik mij ergens buiten, vlak voordat we weg moesten. Jammer genoeg waren mijn ouders op de hoogte van mijn verstopplekjes en vonden ze mij om vervolgens alsnog in die stoel te belanden.
Rond mijn achttiende was de angst zo erg, dat ik simpelweg besloot niet meer te gaan. Ik was toch volwassen genoeg om dat zelf te bepalen? Vier jaar later kreeg ik daar spijt van. Ik droomde steeds vaker dat mijn tanden er ineens allemaal uitvielen en zag en hoorde steeds meer horrorverhalen. Zo was er een man die nog maar drie tanden had en die drie waren roetzwart. Hij kon alleen nog maar zacht voedsel eten, zoals toetjes en aardappelpuree. Uit eten ging niet meer, omdat het vlees meestal te taai was. Ho eens even, dacht ik meteen. Dat is niet wat ik wil! Ik hou veel te veel van lekker eten om ook zo te eindigen!
Dus ging ik op zoek naar een tandarts die beter bij mij paste en maakte een afspraak. Toen ik daar voor het eerst binnenstapte, werd pas echt duidelijk hoe bang ik was. In de wachtkamer trilde ik bijna van de stoel af. Eenmaal samen met de assistent en de tandarts, greep de angst mij zo aan, dat ik bijna in tranen uitbarstte. In die tijd die daarop volgde, was ik vaste klant bij de praktijk en werd er steeds een laagje van mijn angst afgepeld. Nu is het twee jaar later en ga ik braaf elk halfjaar heen. Toch ben ik nog niet helemaal genezen… Ik blijf altijd een beetje trillerig in de wachtkamer en af en toe hapert mijn stem van de zenuwen, maar ik ga wél. Ik moet er niet aan denken dat ik nooit meer een biefstuk zou kunnen eten! Geef mij dan maar die bezoekjes!